Grammatica of Lexicon 4
Over de vraag op wat voor kennis we onze correctheid van vorm baseren
Aflevering 4: De werking van ons brein: woekeren met de beschikbare ruimte
In het voorgaande werd duidelijk dat we kennis bezitten over ‘hoe het hoort’ met betrekking tot de morfologische kant van de taal. Maar het bleek twijfelachtig of dat kennis is in de vorm van een min of meer autonoom systeem van apart van het lexicon opgeborgen regels: de grammatica. Het leek er eerder op dat het gaat om een betrekkelijk ongeordende verzameling nogal ongelijksoortige ervaringskennis. Kennis die soms lexicaal van aard lijkt te zijn, en soms ook wel een regelkarakter lijkt te hebben. Dat leidde tot de vraag of in wat bekend is over de werking van ons brein aanknopingspunten te vinden zijn die dit nader kunnen verklaren.
Over hoe kennis tot stand komt heb ik elders al wat uitvoeriger geschreven (Westhoff, 2009) (bereikbaar via https://www.stedelijkonderwijs.be/sites/default/files/bestand/het%20geheim%20van%20de%20flipperkast.pdf.) Hier een korte samenvatting van de relevantste aspecten:
Kennisvorming vindt plaats in een intensieve, interactieve samenwerking tussen twee ‘geheugens’: het zogenaamde lange-termijngeheugen (LTG) en het werkgeheugen (WG). Het WG is een instantie waar via de zintuigen binnenkomende losse stukjes informatie gedurende een beperkte tijd (max. 6 sec.) kunnen worden vastgehouden voor analyse en bewerking. Bij die ‘stukjes’ kun je je van alles voorstellen: letters, klanken, vormen, allerlei betekenisaspecten, enz.
In die maximaal 6 sec. (meestal is het in feite veel korter) kan die informatie worden bestudeerd op bruikbaarheid. Als die analyse positief uitpakt, worden de losse informatiedeeltjes gecombineerd tot zinvolle gehelen met een bepaalde betekenis, die ‘het onthouden waard zijn’. De aldus geconstrueerde kennis wordt doorgegeven aan het LTG en daar opgeborgen. Daarbij kun je denken aan dingen als: lettergrepen, woorden, combinaties van woorden, weten “hoe het klinkt” of moet worden uitgesproken, e.d., maar ook met welke andere woorden het pleegt voor te komen en welke vorm het dan heeft. Vanuit het LTG wordt die kennis ook weer opgehaald als we hem nodig hebben.
In een metafoor: het WG is de werkplaats waar kennis ‘in elkaar wordt gezet’, het LTG de zolder waar we al die producten opslaan. Als we ons in taal willen uitdrukken, wordt de benodigde kennis ‘van zolder gehaald’ en, opnieuw in het WG, tot bruikbare taaleenheden gecombineerd.
Dit proces kent een vervelende bottleneck: de capaciteit van het WG is beperkt. En niet alleen de inhoud, ook het bewerken ervan kost capaciteit. Ingewikkelde bewerkingen gaan ten koste van de ruimte die je voor inhoud overhoudt. Je zou het met het geheugen van een computer kunnen vergelijken. Hoe meer geheugen het besturingssysteem (zoals Windows) voor zijn bewerkingen vraagt, des te minder ruimte is over voor data zoals documenten en afbeeldingen. Zo’n besturingssysteem vreet ruimte. Anders dan bij je computer is het niet mogelijk om voor het menselijk brein een nieuw WG aan te schaffen met meer geheugenruimte voor gecompliceerde bewerkingen.
Die beperkte capaciteit, gecombineerd met het feit dat je je cognitieve geld maar één keer kunt uitgeven, verklaart de uitkomsten van de onderzoekingen van Skehan (1998). Skehan onderscheidt globaal twee kennissystemen: het exemplar-based system en het rule-based system. In het eerste systeem zitten de lexicale eenheden, allemaal dingen die met inhoud, met betekenis te maken hebben (in de computer-metafoor: de documenten). In het tweede systeem zit de kennis met een regelkarakter. Zeg maar: het ‘besturingssyteem’.
Uit Skehans onderzoek blijkt dat, als je je op de inhoud, op de betekenis van wat je wilt zeggen concentreert, er minder ruimte is voor het toepassen van regelkennis en omgekeerd. Het gebruik van beide kennissystemen tegelijk slokt zoveel capaciteit op dat er voortdurend een soort kortsluiting dreigt door overbelasting, waardoor het hele systeem ‘plat gaat’. Dit resulteert, vooral bij nog niet zo ver gevorderden, nogal eens in een gevoel van onmacht en verlamming, in het gevoel voortdurend wegens gebrek aan snelheid ‘van je fiets te vallen’.
Aangezien het menselijk brein moet roeien met de riemen die het heeft, is het daarom voortdurend bezig om na te gaan wat in termen van benodigde geheugenruimte de ‘voordeligste’ manier is om de boel te combineren en op te slaan. Onderzoek bevestigt dan ook dat het met name beginners al zo veel moeite kost om voldoende inhoud te activeren, dat ze, als ze de keus hebben, die regels maar even de regels laten en zo veel mogelijk gebruik maken van kant en klare combinaties (chunks by default) (zie bv. De Keyzer, 2005).
Je kunt hieruit afleiden wat dit betekent voor het type kennis dat in dat beginnerstadium in het WG wordt aangelegd bij het verwerken van taalelementen. In die periode van voortdurend dreigende kortsluiting levert het maken kennis ‘met weinig regelkarakter’ het meeste voordeel op. Het leren of oproepen van een woord als “Abend” kost maar één denkstap. Dat geldt ook als het WG de combinatie “guten Abend” niet beschouwt als een grammaticale constructie, maar als een lexicale eenheid van één woord.
Zou je het wel als een regelgeleide constructie behandelen, dan zou je je moeten realiseren dat het hier gaat om het lijdend voorwerp van een elliptische zin waarvan het onderwerp, persoonsvorm en meewerkend voorwerp (“Ich wünsche dir/Ihnen/euch …”) zijn weggelaten, dat daardoor in de 4e naamval staat, dat het gaat om een manlijk woord, dat hier geen Bestimmwort heeft waardoor het bijvoeglijk naamwoord “gut” de uitgang van dat Bestimmwort (“-en”) krijgt. Het is in termen van cognitieve economie veel voordeliger om in plaats daarvan net te doen of die hele combinatie helemaal geen constructie met een onderliggende grammatica is, maar het gewoon gewoon als één enkel woord te behandelen en het als zodanig te leren en te produceren. Net als al die andere uit combinaties van uit meerdere woorden bestaande, ingewikkelde grammaticale constructies zoals “trotzdem”, “infolgedessen”, “maybe”, “desondanks”, “uitermate”, “insgelijks”, “tegelijkertijd”, “dientengevolge”, e.d. Allemaal combinaties die niet alleen als één enkel woord worden waargenomen, maar ook sinds jaar en dag als zodanig in het woordenboek staan.
Kortom: het heeft grote voordelen om in ons lexicon niet alleen ‘kale vormen’ op te bergen, maar ook zo veel mogelijk ‘voorgevormde combinaties’. Kant en klare producten en halfproducten, zodat we in gevallen die veel voorkomen ons de moeite van het telkens weer from scratch construeren kunnen besparen. Dat brengt ons op de vraag of er meer te zeggen valt over zulke chunks en wanneer het gebruik ervan voordeel oplevert. Daarover meer in de volgende aflevering.
Literatuur
DeKeyser, R. M. (2005). What Makes Learning Second Language Grammar Difficult? A Review of Issues. Language Learning, 55(s1), 1-25.
Skehan, P. (1998). A cognitive approach to language learning. Oxford: Oxford U.P.
Westhoff, G. (2009). Leren overdragen of het geheim van de flipperkast. Elementaire leerpsychologie voor de onderwijspraktijk. Biezenmortel: MesoConsult